Jan Blanken

Jan Blanken
Jan Blanken in 1825 door Jean Augustin Daiwaille
Algemene informatie
Geboren 15 november 1755
Bergambacht
Overleden 17 juli 1838
Vianen
Nationaliteit Vlag van Nederland Nederland
Beroep Waterbouwkundig ingenieur
Bekend van Droogdok Hellevoetsluis, waaiersluis, Noord-Hollands Kanaal

Jan Blanken (Bergambacht, 15 november 1755 – Vianen, 17 juli 1838) was een Nederlands waterbouwkundig ingenieur.

Biografische gegevens

Jan Blanken, zoon van de timmerman Jan Theunisz Blanken en Niesje Ariensdr Blieck (later ook den Bliek genoemd), trad in de voetsporen van zijn vader, die waterbouwkundige was in Bergambacht en vanaf 1762 in Haastrecht. Blanken sr. was belast met het ontwerpen en bouwen van molens, sluizen en dijken in de Krimpenerwaard. De jonge Jan Blanken vergaarde bij zijn vader de praktische kennis voor het ontwerpen, verbeteren en beheren van waterstaatkundige objecten. Blanken huwde in 1777 met Maria van Lakerveld die hem 3 kinderen schonk.

Het eerste grote project voor Blanken jr. was het droogdok te Hellevoetsluis waarvan de bouw in 1798 startte. Bijzonder hierbij was dat een stoommachine deel uitmaakte van het ontwerp. Het was een van de eerste in Nederland. In 1808 ontwierp Blanken ook een nieuwe sluisdeur, de waaiersluis. Dit was ook het begin van het conflict met Adriaan Goudriaan. Met betrekking tot de aanleg van militaire maritieme zaken adviseerde hij onder meer keizer Napoleon Bonaparte, in dat verband was hij verantwoordelijk voor de totstandkoming van de Rijkswerf Willemsoord te Den Helder. In 1808 werd Blanken, ten tijde van het Koninkrijk Holland Inspecteur-Generaal bij Waterstaat. Hij bleef dat, onder koning Willem I, tot en met 1826. De meeste bekendheid kreeg Blanken door de realisatie van het Noord-Hollands Kanaal tussen Amsterdam en Den Helder. Hij wordt vaak geciteerd als verantwoordelijk voor de plaatsing van het systeem van strandpalen langs de Nederlandse kust, maar een primaire bron is hiervoor niet te vinden. Wel is uit de biografie van Johan Ortt van Schonauwen door Ramaer uit 1911 af te leiden dat deze met het idee van strandpalen kwam rond 1843 (dus na het overlijden van Jan Blanken).

Ook zijn broer Arie Blanken (1766-1824) en zijn neef Jan van Lakerveld Blanken (1793-1885) werden, net als een oom, waterbouwkundig ingenieur bij Waterstaat. Zijn jongere broer Willem Jansz Blanken (1769-1831) was opziener in dienst van het Hoogheemraadschap Delfland.

Eerste werkkringen en militaire carrière

Hij werd in 1775 eerste-ordinaris opzichter van de eilanden Voorne, Goeree en Overflakkee, waar hij bij de stormvloeden van november 1775 en februari 1776 goede diensten bewees. Hij gaf hier reeds blijk van die energie, die hem zijn gehele leven gekenschetst heeft. Tijdens de vierde Engelse Oorlog (1780-84) droeg hij bij tot het in orde maken der vestingen den Briel en Hellevoetsluis en tot den aanleg van een aantal batterijen langs de gehele Hollandsche kust. Hij ontving voor deze diensten een gratificatie van ƒ 400. In 1785, bij de geschillen met keizer Jozef II als heer der zuidelijke Nederlanden, werd hem het verkennen van de Schelde opgedragen, en in de daarop volgenden winter werd hij belast met het in staat van verdediging brengen van de grens met de genoemde landen. Tot beloning van zijn diensten werd hij in 1785 tot luitenant der artillerie ter standplaats Hellevoetsluis benoemd. Tijdens de onlusten van 1787 redde hij uit de handen van het gepeupel drie patriotten, die hij uit Hellevoetsluis naar Abbenbroek in veiligheid bracht. In 1792 behaalde hij twee prijzen met antwoorden op prijsvragen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en van het Bataafsch Genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte. In 1793 was hij tijdens de belegering van Willemstad betrokken bij het aan de noordzijde van het Hollandsch Diep tot opstellen van batterijen. Hij werd tot kapitein der artillerie benoemd in 1794 en belast met het organiseren van de artillerie bij de ‘landzaten’, een korps dat toen voor de verdediging gevormd werd. In oktober 1794 richtte hij versterkingen langs den Lekdijk bij Vreeswijk en meer noordelijk tot aan de Oude Rijn op. Maar hij was niet in de gelegenheid ze te verdedigen omdat de Franse troepen onder Pichegru in januari 1795 met hun kanonnen de bevroren Lek overstaken, zodat de provincie Utrecht met hem capituleerde, alvorens een schot gelost was. Blanken trok met zijn troepen op Woerden terug en kreeg het bevel over de stad Oudewater.

De Bataafse Republiek

Tekening van het dubbel droogdok te Hellevoetsluis

In dienst van de Bataafse Republiek werd hij in maart 1795 benoemd tot lid der door het bestuur van de door die Republiek ingestelde commissie van superintendentie over de zeedijken, onder voorzitterschap van Christiaan Brunings. Het gevolg van deze benoeming was dat zich veel meer met de waterstaat ging bezighouden. In 1796 beantwoordde hij een prijsvraag van het Bataafsch Genootschap over de mogelijkheid (die door velen ontkend werd) om in onzen slappen bodem droge dokken aan te leggen. In 1797 kreeg hij de opdracht om studiereis naar Frankrijk te maken tot onderzoek der havens en hun militaire verdediging. Hij kreeg in1798 de opdracht voor de aanleg van de grote zeesluis met droogdok in Hellevoetsluis. Ook werd toen een verbeterde stoompomp door hem uitgevonden en hier toegepast.[1]

Bij een volgende reorganisatie van den waterstaat (16 Juli 1800) werd hij commissaris-inspecteur, en werd hij belast met het gedeelte van het departement Schelde en Maas benoorden Krammer en Grevelingen. In ditzelfde jaar maakte hij een dienstreis naar enige steden in Noord-Duitsland om verschillende waterbouwkundige werken te bestuderen.

Tijdens de watersnood in het voorjaar van 1803 wilde Blanken de Zuider Lekdijk doorsteken om dijkdoorbraken elders te voorkomen Dit plan was in het diepste geheim ontwikkeld. De ingenieur Conrad Ludwig Brunings (een jongere broer van Christiaan Brunings) weigerde echter deze opdracht uit te voeren, omdat er naar zijn mening een te groot leed aan de bevolking zou worden aangedaan. Brunings wordt over dit krasse optreden door Welcker hoog geprezen; hij zette zijn baan in deze veelbewogen tijden op het spel om een grote streek van overstroming te vrijwaren.[2]

Blanken had een wat moeizaam karakter. Welcker zegt dat Blanken heel erg geneigd is zowel in zijn rapporten als in zijn uitgegeven geschriften, zichzelf te verheffen. Dit verschil in karakter (met onder andere Goudriaan) heeft tot grote conflicten geleid (zie paragraaf hieronder).

Na de watersnood van 1803 verkreeg hij tot loon van zijn daarbij bewezen diensten de titel van luitenant-kolonel. Toen binnen een jaar na den vrede van Amiens de oorlog met Engeland opnieuw was uitgebarsten, werd Blanken met twee niet-deskundigen (Six en Jacobson) als gevolmachtigd commissaris naar Parijs gezonden om de eersten consul (Napoleon) in te lichten over de verdedigingsmiddelen der Bataafsche Republiek aan zee, in het bijzonder over de haven van den Helder.

Het Koninkrijk Holland

Bij de reorganisaties van de waterstaat van 1803 werd hij benoemd tot Inspecteur van de Waterstaat (dit heette later later hoofdingenieur). Hij werd verantwoordelijk voor het 1e district, bestaande uit het zuiderkwartier van Holland. In 1804 werd hem een geheime missie opgedragen, weer in verband met de militaire verdediging, ditmaal in Zeeland. Bij de reorganisatie van 1807 werd zijn functie gecontinueerd als een van de 9 inspecteurs.

Na den dood van de inspecteur-generaal Frederik Willem Conrad (sr), op 6 februari 1808, werden in diens plaats twee inspecteurs-generaal benoemd bij koninklijk besluit van 21 maart 1808. Blanken was een van hen, en is dit tot zijn pensionering gebleven.

In 1809 richtte koning Lodewijk het comité central van de waterstaat op. Blanken werd daarin niet als lid benoemd, maar was wel van rechtswege lid. Kort daarna vond de watersnood van 1809 plaats, Naar aanleiding daarvan wed in Gorinchem bij de Korenbrugsluis een waaiersluis gemaakt. Dit type sluis kon ook tegen de waterdruk in geopend worden, en was dus heel geschikt om als inundatiesluis te gebruiken als de waterstand op de rivier te hoog dreigde te worden. Blanken claimde dat de uitvinding van dit sluistype van hem was, maar dat werd door Goudriaan betwist. Deze twist zou de eerste aanleiding zijn voor het conflict tussen beide, dat tot hun dood zou voortduren (zie ook paragraaf hieronder). Ook stelde Blanken wederom voor om de zuider Lekdijk door te steken, maar dat ging uiteindelijk niet door omdat door een samenloop van omstandigheden op het laatste moment de noorder Lekdijk geen gevaar meer liep. Dit kwam doordat zich in de bovenmond van het Pannerdensch kanaal een zware ijsdam vormde, waardoor vrijwel al het Rijnwater via de Waal afgevoerd werd, met als gevolg dat de Waaldijken op verschillende plaatsen doorbraken en de waterstand zakte. In de tijdgeest van dat moment waren deze plannen overigens niet bijzonder, er waren nog extremere ideeën. Zo had koning Lodewijk zelf het denkbeeld om de gehele Betuwe voor het winterwater open te zetten en de dorpen en alleenstaande huizen op terpen te plaatsen.

In Franse dienst

Bij de inlijving bij Frankrijk bleef hij in zijn betrekking en werd in 1811 definitief benoemd tot inspecteur-général des ponts et chaussées. Hij kreeg samen met Goudriaan de verantwoordelijkheid voor 16ème inspection, die werd verdeeld in twee sous-inspections. Tot Blanken's sous-inspection hoorden de departementen Zuiderzee, Bouches de la Meuse en IJssel Supérieur (dus Noord-Holland, Utrecht, Zuid-Holland en Gelderland benoorden de Waal). Napoleon die hem reeds kende, had in Blanken groot vertrouwen, vermoedelijk ook door de militaire aanpak van Blanken van de waterproblematiek. Dit bleek ook daaruit, dat hij en Goudriaan samen met één enkele Fransman (eerst Ducros en na 1812 Liard), de enige met een dienstkring belaste inspecteurs-généraux waren die zitting hadden in het uit 12 leden bestaande conseil-général des ponts et chaussées; de overige leden hadden geen bepaalde dienstkring, en woonden allen te Parijs. Blanken vergezelde den keizer tijdens zijn inspectie van de werken aan het Nieuwediep, van de sluizen van Katwijk, verder naar 's Gravenhage en naar Nijmegen. Op 1 augustus 1812 kwam het eerste Franse linieschip aan de kade in Den Helder te liggen.

Na de Franse tijd

Kaart van de haven het Nieuwediep in 1818 met waaiersluis

Bij vertrek van de Fransen in 1814 werden aan Blanken's inspectie de provincies Zeeland, Staats-Vlaanderen gebracht en Noord-Brabant toegevoegd. De door Napoleon bevolen werken in Den Helder werden gestopt, Maartoen toen Willem 1 in oktober 1814 de werken in Den Helder met Blanken inspecteerde, werd hij onmiddellijk meegesleept in de overtuiging da ze nuttig waren en gaf hij bevel tot voortzetting daarvan. Daarbij hoorde ook de aanleg van een droogdok aan het Nieuwediep, waarvoor een put tot een diepte van 9,40 meter onder hoogwater nodig was. Na veel problemen heeft Blanken dit dok samen met J. Glimmerveen, M. Mertens en F.W. Conrad in de periode 1816-1820 gecompleteerd.Het bleek later echter dat veel herstelwerk nodig was, omdat het dok was gemaakt met het zogenaamde Caziuscement[3] dat onder water heel slecht verhard, en zelfs zacht wordt.

In 1815 werden in Zuid-Holland op voorstel van Blanken waaiersluizen aangelegd voor de verdediging, om snel gebieden te kunnen inunderen. In 1816 werd hij samen met generaal-majoor M.J. de Man belast om in overleg met de Pruisische gemachtigden de grenzen van dat koninkrijk vast te stellen.

Onder koning Willem 1

Bij de reorganisatie van 1817 werd hij tegelijk inspecteur voor Noord- en Zuid-Holland en Utrecht en inspecteur-generaal voor die provincies en de 5 oostelijke provincies van de noordelijke Nederlanden. Voor invulling van de staf werd aan Blanken en aan Goudriaan advies gevraagd. Blanken stelde een aantal opzichters (conducteurs) voor als ingenieur 2e klasse en deze zijn ook bijna allen benoemd.

In 1816 werd onder zijn leiding overgegaan tot het bedijken van het Koegras ten zuiden Den Helder en van het Buitenveld ten oosten van Den Helder. Deze bedijking, die het volgende jaar gereed kwam, stond in verband met het (voor die tijd zeer grote) werk van de aanleg van het Groot Noordhollandsch Kanaal. Dit kanaal is door Blanken ontworpen en ook onder zijn leiding uitgevoerd. Koning Willem I vestigde in 1818 de aandacht van de deskundigen er op, dat door een kanaal in de richting, waar later het Noordzeekanaal aangelegd is, de belangen van Amsterdam veel beter behartigd zouden worden. Blanken beweerde echter, dat dit te kostbaar zou worden. Waarschijnlijk had hij daar gelijk in, omdat met de techniek van die tijd een sluizencomplex in de duinen te duur zou worden. Voor het Noordhollandsch Kanaal konden toch grote gedeelten van bestaande ringvaarten en kanalen, hoewel de meeste met enige verbreding en verdieping, gebruikt worden. Het bezwaar dat de scheepsgrootte hierdoor sterk gelimiteerd was, speelde op dat moment nog niet.

In 1818 en 1819 werd het reeds door Blanken in 1810 geopperde denkbeeld tot aanleg van een kanaal uit de Linge bij Gorinchem naar Steenenhoek uitgevoerd, ter ontlasting van de Linge en daardoor van de Betuwe bij hoog water. In 1819 stelde hij voor om waaiersluizen aan te leggen op een aantal plaatsen tot afleiding van hoog rivierwater, in het bijzonder bij ijsgang.

Ontwerp van de Nieuwe Merwede

In dat jaar stelde hij ook voor om de killen van de Biesbosch samen te voegen tot een krachtige rivier en tegelijk de Beneden-Merwede af te sluiten. Het werd door Goudriaan fel bestreden; deze werd gesteund door de kooplieden uit Rotterdam en Dordrecht, die bang waren dat zij achter een sluis kwamen te liggen, wat natuurlijk een groot nadeel was voor de scheepvaart op Duitsland. Toch nam de 1e riviercommissie van 1821 Blankens denkbeeld over, maar de 2e (van 1828) stelde voor, met de aanleg van de rivier door de Biesbosch (die later de Nieuwe Merwede werd genoemd) de Beneden-Merwede te behouden. Dit plan is ook zo uitgevoerd.

Bij de watersnood van 1820, die van dezelfde omvang was als die van 1809, wist Blanken weer een koninklijk besluit te provoceren, ten gevolge waarvan de zuider Lekdijk in sommige gevallen mocht worden afgegraven. Gelukkig is het ook deze keer niet gebeurd.

Blanken, die tijdens de Franse overheersing als inspecteur-generaal te Amsterdam gewoond had, verhuisde in 1817, ten behoeve van de werken van het Noordhollandsch Kanaal en van het droogdok aan het Nieuwediep, naar Den Helder. Vanaf 1822 hadden de inspecteurs-generaal geen vaste standplaatsen, maar hadden zich te begeven waar de minister dit wenste. Blanken, die na het overlijden van zijn schoonvader, de steenfabrikant A. van Lakerveld, in 1816 de buitenplaats Vijverlust aan de dijk even ten westen Vianen had geërfd, ging daar wonen. Maar hij was de rest van zijn loopbaan wel voortdurend op pad.

Hij werd door koning Willem I in 1823 tot staatsraad in buitengewone dienst benoemd. Het conflict met Goudriaan breidde zich in de jaren daarna uit, vooral nadat Goudriaan de functie kreeg van Administrateur. Vanwege al dat gedoe, en vanwege dat hij geen zin meer had in de taken verbonden aan de Bijzondere Riviercorrespondentie vroeg hij ontslag aan, dat hem in 1827 verleend werd. Na het overlijden van Goudriaan in 1829 was hij de enige zeer ervaren adviseur van de regering. Hiervoor had hij nog een ingenieur en een opzichter tot zijn beschikking. Hij heeft tijdens zijn pensioen nog veel gepubliceerd.

Het conflict tussen Jan Blanken en Adriaan Goudriaan

Beide ingenieurs waren collega's en voor een deel ook rivalen in de ambtelijke hiërarchie van de waterstaat. Blanken was een meer militair geschoold man, en wat meer een autodidact dan Goudriaan, die dankzij zijn vader een goede training op dit gebied had gekregen. Goudriaan had meer mathematische kennis en was diplomatieker dan Blanken. Blanken was weliswaar 13 jaar ouder dan Goudriaan, maar omdat Goudriaan al op jonge leeftijd in de waterbouw werkzaam was, ontliepen ze elkaar niet veel in ervaring. Beide waren ambitieus, Een eerste conflict ontstond toen Goudriaan het ontwerp van een Waaiersluis van Jan ten Holt uit Kampen bekeek. Goudriaan vond dit een interessante ontwerp, maar was van mening dat het concept niet goed kon werken en te duur was. Een paar jaar later kwam Blanken met dit ontwerp en claimde dat dit zijn uitvinding was en vroeg er octrooi op aan. Er ontstond een discussie die niet tot een goed einde kwam.[4][5] Kort daarna werd in de Franse tijd de waterstaat veelvuldig gereorganiseerd, waardoor er een stoelendans ontstond. Op een gegeven moment was er een vacature voor Inspecteur-generaal. De toenmalige minister (Twent van Raaphorst) benoemde Blanken tot Inspecteur van de Rijkswaterstaat, en zorgde dat Goudriaan Inspecteur-generaal van de departementale waterstaat werd. Hij benoemde dus als zijn topadviseurs twee zeer deskundige, maar qua karakter heel verschillende mensen. Na 1814 moest er weer een nieuwe waterstaats-organisatie komen. Blanken stelde een organisatie voor op meer militaire voet (hij stelde zelfs voor dat het een onderdeel van de Genie kon worden), terwijl Goudriaan meer voor een zuiver civiele organisatie was. Hierbij heeft Blanken regelmatig geprobeerd om Goudriaan in een kwaad daglicht te plaatsen. Na veel gedoe kwam er een op militaire leest geschoeid ‘Corps Ingenieurs van de Waterstaat en Publieke Werken’ met twee inspecteurs-generaal (Blanken en Goudriaan). Goudriaan werd verantwoordelijk voor Zuid en Oost Nederland (dus inclusief België). Beiden waren niet gelukkig, Blanken omdat het Corps niet gelijkwaardig gezien werd aan de militaire Genie, en Goudriaan omdat hij weinig belangstelling had voor de waterbouw in de hoger gelegen gebieden. Blanken kwam in die jaren ook met een plan tot aanleg van een Nieuwe Merwede (en afsluiting van de Merwede bij Hardinxveld), waar Goudriaan zeer op tegen was. De tegenstand die Blanken van Goudriaan ondervond in relatie tot de Nieuwe Merwede maakte Blanken in deze periode bijzonder geïrriteerd. Bij de reorganisatie van 1823 werd Goudriaan benoemd tot Administrateur van de Waterstaat, en Blanken tot (enige) Inspecteur-generaal. Dit plaatse Goudriaan boven Blanken. Maar de voornamelijk administratieve functie belette Goudriaan wel om zijn waterbouwkundige creativiteit in de praktijk toe te passen. De spanningen tussen hem en Blanken liep weer hoog op, vooral bij de discussies bij genootschappen als de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Bij de projecten als het Kanaal door Marken (wordt nu Goudriaankanaal genoemd) maar ook bij personeelszaken waren er publiekelijk tegenstellingen. Blanken vond dat bij promoties met name de anciënniteit van betrokkene de doorslag moest geven, terwijl Goudriaan meer belang hechtte aan kennis en bereikte resultaten. Hierdoor werden soms jongere mensen bevorderd, hetgeen tot scheve gezichten leidde bij oudere ambtenaren. Op grond hiervan werd Goudriaan soms van nepotisme beschuldigd, temeer daar hij ook zijn zoon op een aantrekkelijke positie plaatste (overigens goed onderbouwd). Uit de archiefstukken blijkt dat het alleen Blanken is die zich iedere keer door Goudriaan benadeeld voelt, en daarover klaagt. Men kan zich dan afvragen of het geschetste beeld wel geheel de realiteit benadert, of namelijk ook Goudriaan zich niet te buiten ging aan klachten over Blanken. Naar aanleiding van de gevonden archiefstukken constateert Westphal dat dit niet het geval was.[6] Dit in tegenstelling van de nogal tendentieuze negatieve beeldvorming van Ramaer.[7]

Door Jan Blanken in 1803 vervaardigde militaire kaart van het Goereese Zeegat

Loopbaan

  • 1775 - eerste ordinaris-opzichter van de Hollandse eilanden Voorne, Goeree en Overflakkee
  • 1785 - luitenant der artillerie
  • 1794 - kapitein der artillerie
  • 1795 - door de Staten van Holland benoemd tot lid van het comité voor superintendentie van zeedijken en weringen in het gewest Holland
  • 1798 - nadat het besluit is genomen tot uitvoering van de sluis- en dokwerken in Hellevoetsluis, benoemd tot directeur
  • 1800 - commissaris-inspecteur van het departement Schelde en Maas benoorden Krammer en Grevelingen
  • 1803 - luitenant-kolonel
  • 1803 - inspecteur in het 1e district van de Waterstaat (Zuiderkwartier van Holland)
  • 1808 - inspecteur-generaal van de Waterstaat
  • 1809 - ontwerper van de Lingewerken.
  • 1815 - samen met Cornelis Krayenhoff grondlegger van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
  • 1823 - het dok te Hellevoetsluis volgens plannen Jan Blanken afgebouwd
  • 1826 - ontheven uit zijn functie

Varia

Het naar Jan Blanken genoemde directievaartuig van rijkswaterstaat
  • Diverse directievaartuigen van rijkswaterstaat kregen de naam Jan Blanken toebedeeld.
  • Er zijn in Nederland bruggen naar Blanken vernoemd:
  • In Vianen loopt de Jan Blankenweg. Deze weg loopt langs de voormalige Wilhelminasluis die door Blanken werd gebouwd en in de jaren 1947-1949 is ontmanteld.
  • Ook in Den Haag, Hellevoetsluis, Hilversum en Gorinchem zijn straten naar Blanken vernoemd.
  • Op de begraafplaats Sparrendreef te Vianen is het gietijzeren grafmonument van Jan Blanken te vinden.
  • Sinds 17 juli 2018 staat er aan de Jan Blankenweg te Vianen een informatief monument/kunstwerk ter nagedachtenis aan de waterbouwkundige.[8]
Publicaties van Jan Blanken
  • Eerste antwoord op de vraage, voorgesteld door de Hollandsche Maatschappye der Wetenschappen te Haarlem, wegens de geschiktste middelen, om de voornaamste gebreken in de ordinaire scheprad-molens te verbeteren. (1790) Verh. Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, Haarlem, deel 24
  • Verhandeling over het aanleggen en maaken van zoogenaamde drooge-dokken in de Hollandsche zee-havens, byzonder toegepast op de gelegenheid van 's Lands dok en werf te Hellevoetsluis (1796), Dirk Vis, Rotterdam.
  • Nader en meer uitvoerig verslag van s Lands nieuwe stoom-machine te Hellevoetsluis in 1802, onder directie van J. Blanken Jansz. (1802) Loosjes
  • Antwoord aan den heer inspecteur-generaal over den waterstaat van het Koningrijk Holland A.F. Goudriaan, tot wederlegging van deszelfs in druk uitgegeven bedenkingen, wegens een nieuw ontwerp der sluizen van zijnen ambtgenoot (1808), Gebroeders van Cleef, 's-Gravenhage.
  • Nieuw ontwerp tot het bouwen van minkostbare sluizen, welke alle de vereischten der bekende sluizen bezitten, en daarenboven de steeds ontbrekende, meer uitgebreide nuttigheden van dezelve vervullen kunnen (ca. 1808).
  • Verhandeling ter beantwoording der vraag, door de Koninklijke Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, op verzoek van de regering van Amsterdam voorgesteld, over de oorzaken van de toenemende opslibbing van het Y, en de middelen tegen dezelve (1809) Joh. Allart, Amsterdam
  • Memorie betrekkelijk de ontwerpen ter afleiding naar zee van de gevaarvolle Hooge Opperwateren in Neder Rijn en Lek, Waal, Maas en Merwede... (1815)
  • Waterstaatkundige kaart der hoofdrivieren in de noordelijke provincien van het Koningrijk der Nederlanden ... ter verklaring van de ontwerpen, zoo der afleidings en militaire inundatie sluizen, als betrekkelijk de overlaten .... (1815)
  • Memorie over het zoogenaamde verhang in den waterspiegel van de voornaamste kanalen en boezems : mitsgaders over de ruimten der sluizen, met de verder bestaande middelen en werktuigen tot uitwatering van de lage landen en meeren, in de provinciën Holland, Utrecht, Gelderland en Noord-Braband : tot nadere verklaring van het ontwerp, ter verlenging van de zoogenaamde rivier de Linge naar Steenenhoek, om dezelve aldaar eene nieuwe uitlozing te geven in de Merwede, omtrent twee uren beneden hare tegenwoordige gebrekkige uitvloeijing door Gorinchem (1817), Paddenburg en Van Dijk, Utrecht.
  • Kaart behoorende tot de grondbeginselen van het ontwerp der Nieuwe Merwede, en de bedijking van de Oude Merwede en den Biesbosch of het Bergsche Veld in 1818 (1818)
  • Beschouwing over de uitstrooming der Opper Rijn- en Maas-wateren door de Nederlandsche rivieren tot in zee : benevens de overwegingen dezer beschouwing van de heeren Goudriaan, Van Utenhove, Moll en Donker Curtius (1819), Pieper en Ipenbuur, Amsterdam.
  • Beschouwing over de uitstrooming der Opper Rijn- en Maas-wateren door de Nederlandsche rivieren tot in zee : benevens de overwegingen dezer beschouwing van de heeren Goudriaan, Van Utenhove, Moll en Donker Curtius (1819), Pieper en Ipenbuur, Amsterdam.
  • Memorie ter verklaring van de grondbeginselen waarop rustende zijn, de beschouwing en de daarbij voorgestelde ontwerpen, tot het herleiden en geheel vereenigd openen van de zoogenaamde Werkendamsche Killen in ééne Nieuwe Merwede, als hoofd-rivier, door de groote Westkil, enz., volgens derzelver bestaande natuurlijke strekking naar het Hollands Diep, met de bedijking der oude Beneden-Merwede en den Biesbosch (1819), Pieper en Ipenbuur, Amsterdam.
  • Vervolg-memorie ter oplossing van bijzondere bedenkingen tegen het ontwerp tot het herleiden en vereenigd openen van de zoogenaamde Werkendamsche killen, in eene nieuwe Merwede, en daarmede verbondene bedijkingen van de oude Beneden Merwede, den Biesbosch (1819) Schmidts & Cie, Amsterdam
  • Kort overzigt betrekkelijk op den waters-nood in Januarij 1820 : aan Zijne Majesteit, den Koning der Nederlanden, prins van Oranje-Nassau, groot-hertog van Luxemburg, enz., enz., enz., aangeboden (1820)
  • Kort bijvoegsel tot de vervolg-memorie ter oplossing van bijzondere bedenkingen tegen het ontwerp, tot het herleiden en vereenigd openen van de z.g. Werkendamsche killen in eene nieuwe Merwede enz. (1820) Schmidts & Cie, Amsterdam
  • Kaart van de overstrooming des geheelen ring der bedijking van 't Pannerdensche kanaal tot aan den Noord tusschen Dordrecht en Krimpen in 1809 en 1820 (1820)
  • Nota ter algemeene overdenking wegens de bedreigde veiligheid der provinciën Holland, Utrecht en Gelderland, bijzonderlijk van de Betuwen, de Tieler-, de Bommeler-, en de Alblasserwaarden, met de landen van Heusden en Altena, door de jaarlijks opklimmende gevaren van overstrooming, bij ijsgang en hoog rivierwater (1821), Schmidts & Co, Amsterdam.
  • Memorie betrekkelijk den staat der rivieren in opzigt harer bedijkingen, der dijkbreuken en der overstroomingen..., benevens de daarin opgeslotene aanmerkingen op het Proef-ontwerp tot sluiting van den Neder Rijn en Lek.. (1823) O.J. van Paddenburg en O.J. van Dijk, Utrecht
  • Memorie van korte aanteekingen, wegens de geaardheid der grondlagen, benevens derzelver hoogten en diepten, voor zoover deze bij nauwkeurig onderzoek in de nabijheid van het groot Amsterdamsche Kanaal, door Noord-Holland, tusschen het IJ (en Texel) (1823) Werkzaamheden der 1e klasse van het Kon.Inst van Wetenschappen, 6e deel, pp103-123
  • Memorie over de proefmalingen, welke zijn gedaan met de Culemburgsche wind-wipmolens, no. 5 en 7 (1827) O.J. van Paddenburg, Utrecht
  • Waterstaat- en werktuigkundig betoog, tot het weder in gebruik stellen, en geenszins verlaten, der nog overige vijf voormolens van den Zederikboezem bij Ameide (1828) O.J. van Paddenburg, Utrecht
  • Verhandeling over het bekende ontwerp, ter vereenvoudiging van de rader- en gaande werken der gewone windwatermolens enz. (1828) De Vriend des Vaderlands (tijdschrift),2e deel, p 99-121; Johannes van der Hey, Amsterdam
  • Memoriën over de hooge aangelegenheid van den Noorder Lekdijk en zijne sluizen (1829) Van Paddenburg en Comp., Utrecht
  • Korte verhandeling over het vereenvoudigings stelsel in de raderwerken van onze gewone poldermolens met de waarnemingen, die eene dubbele uitwerking bevestigen. (1829) De Vriend des Vaderlands (tijdschrift),derde deel, Johannes van der Hey & Zn, p333
  • Memorie van geschiedkundige aanteekeningen, over de vroegere binnendijksche waterontlstingen door sluizen en waterleidingen tot in de buitenrivieren en de daarop gevolgde stichting der waterwindmolens, met derzelver lage- en hooge boezems (1834), Van der Monde, Utrecht.
  • 1ste Vervolg-memorie van geschiedkundige aanteekeningen, over de vroegere binnendijksche waterontlastingen, ... tusschen de rivieren het Pannerdensche Kanaal, de Neder-Rijn en Lek, de [Waal en Merwede, met de Noord ... beginnende met de bedijking der Overbetuwe, tot de Dief- en Lingedijken op Geldersch, en die der lage Vijf Heeren Landen en den Alblasserwaard, op Hollandsch grondgebied, ... in 1809 en 1820, ... (1835), Van der Monde, Utrecht.
  • Verhandeling over de algemeene rivier en waterstaatkundige ontwerpen, welke van de vorige eeuwen, tot op heden gevormd en uitgevoerd, of nog in overweging zijn : met de uitwerkselen tot op den tegenwoordigen tijd, ... toegelicht door eene kaart, waarop de ontwerpen en dijkbreuken van de vorige eeuwen tot op den tegenwoordigen tijd, met de jaren dier gebeurtenissen geteekend zijn (1836), Van der Monde, Utrecht.
  • Bijdragen... over de boven- en beneden-rivieren, hoe derzelver wateren van de hooge Alphische gebergten door de Boden-zee, en vervolgens nederwaarts door den Boven- en Beneden-Rijn, de Waal en de Maas...zich hebben moeten ontlasten (1838) N. van der Monde, Utrecht

Publicaties over Jan Blanken

  • Meyere, J.A.L. de, Jan Blanken, Vianen en de Vijfheerenlanden (1988), Stichting Stedelijk Museum Vianen.
  • Haubourdin, R.M. en Jansen, P.C. De physique existentie dezes lands: Jan Blanken, inspecteur-generaal van de waterstaat: (1755-1838): arsenalen, bruggen, dokken, dijken, havens, kanalen, molens, sluizen, stoommachines (1987), AMA Boeken, Beetsterzwaag.
  • Haubourdin, R.M., Inventaris van kaarten, tekeningen en modellen van de waterbouwkundige ingenieurs J. Blanken Jz. (1755-1838) A. Blanken Jz. (1767-1824) en J. van Lakerveld Blanken (1793-1885): 1784-1838, (1984), Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage.
  • Donker Curtius van Tienhoven, Willem Boudewijn, Bijdragen tot den waterstaat der Nederlanden, bijzonder in opzigt tot zeker ontwerp van den inspecteur generaal J. Blanken, Jansz., tot afdamming der rivier de Merwede (1819), Blussé en Van Braam, Dordrecht.
  • Donker Curtius van Tienhoven, Willem Boudewijn, Kort noodzakelijk vervolg op mijne Bijdragen tot den waterstaat der Nederlanden, bijzonder gerigt tegen de laatste Memorie van den heer Blanken, op dit onderwerp bij Pieper en Ipenbuur uitgegeven (1819), Blussé en Van Braam, Dordrecht.
  • Lammertink H.G., Jan Blanken en de Vijfheerenlanden (2018), Stichting Jan Blanken Vianen (heruitgave van Jan Blanken, Vianen en de Vijfheerenlanden).

Archief

  • Jan Blanken in het Nationaal Archief

Referenties

  1. N.N. (6-8-1802). Nader en meer uitvoerig verslag van 's lands nieuwe stoom-machine te Hellevoetsluis. Algemene Konst- en Letterbode 32: 87-94
  2. J.W. Welcker (1880). De Noorder-Lekdijk bovendams en de doorsteking van den Zuider-Lekdijk bij Culemborg : 1803-1813. Martinus Nijhoff. Gearchiveerd op 9 juni 2023.
  3. Cazius-cement of Amsterdams cement is bedoeld als vervanging van trascement. De uitvinding is in 1783 gedaan door Adriaan de Booys, die hiervoor slib uit het IJ gebruikte. De stad Amsterdam gaf hem hiervoor in 1789 een octrooi. Intussen had de steenfabrikant Gijsbert Dirk Cazius naar eigen zeggen hetzelfde uitgevonden en hiervoor in 1792 van de Staten van Utrecht octrooi gekregen. Hij had steenovens bij de Catharijnesingel. Economisch ging het de beide fabrieken niet voor de wind. Vanwege de oorlogsdreiging wilde men niet afhankelijk zijn van geïmporteerde tras, daarom werd samenwerking afgedwongen en zo werd Amsterdams slib in Utrecht verwerkt en weer aan Amsterdam geleverd.
  4. Goudriaan, Adrianus François (1809). Verhandeling over het ontwerp van sluizen, volgens de uitgave van den heer inspecteur generaal bij den waterstaat van het Koningrijk Holland, J. Blanken Jansz., het eerste aan de Benschopper Sluis beproefd: opgesteld ter aanleiding tot eene naauwkeurige overweginge van hetzelve, in vergelijking met zijnen over dit onderwerp gedrukten brief, en het antwoord door eerstgenoemden daar op uitgegeven. Van Esveldt-Holtrop, Amsterdam. Gearchiveerd op 5 december 2022.
  5. Goudriaan, Adrianus François (1808). Brief aan den inspecteur-generaal bij den waterstaat J. Blanken Jansz. over deszelfs onlangs uitgegeeven stukjen, getijteld: Nieuw ontwerp tot het bouwen van minkostbare sluizen, welke alle de vereischten der bekende sluizen bezitten, en daarenboven de steeds ontbrekende, meer uitgebreide nuttigheden van dezelve vervullen kunnen. Van Esveldt-Holtrop,, Amsterdam. Gearchiveerd op 3 december 2022.
  6. Westphal, M. (1998). Adrianus François Goudriaan (1768-1829): biografie van een omstreden Inspecteur-Generaal uit de beginjaren van 's Rijks Waterstaat. Rijkswaterstaat serie 611, 's-Gravenhage, pp. 72. Gearchiveerd op 27 maart 2023. Geraadpleegd op 30-09-2022.
  7. Ramaer, J.C. (1911). Adrianus Fransiscus Goudriaan (2), Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, pp. 964.
  8. "Monument Jan Blanken feestelijk onthuld", Het Kontakt, 18 juli 2018.
Mediabestanden
Zie de categorie Jan Blanken van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.