Vervoeging van onregelmatige Nederlandse werkwoorden

In taalkundige terminologie zijn onregelmatige werkwoorden werkwoorden die bij vervoeging een andere vorm aannemen dan de standaardvorm.[1][2] Met die regels is het mogelijk om ieder regelmatig werkwoord te vervoegen met als verdere kennis alleen de werkwoordsstam (of infinitiefvorm). Zie voor verdere toelichting Basisvormen van Nederlandse werkwoorden.

Andere betekenissen

In grammaticaonderwijs worden ook wel de synoniemen sterke werkwoorden (onregelmatige werkwoorden) en zwakke werkwoorden (regelmatige werkwoorden) gebruikt.[3] Een nog ingewikkeldere terminologie is die waarin de twee eigenschappen “regelmatigheid” en “sterkte”/“zwakte” een specifiekere betekenis hebben. Deze overige (niet-taalkundige) categorieën zijn abstracties die alleen relevant kunnen zijn binnen een theoretische context van studie van de Nederlandse grammatica of voor onderwijsdoeleinden.

Onregelmatige werkwoorden in de Nederlandse taal

Eigenschappen (theoretisch)

  • Van sommige werkwoorden is er zowel een regelmatige als een onregelmatige vervoeging. Beide zijn bruikbaar voor productie van grammaticale zinnen, maar deze verschillen zijn vaak wel stilistisch relevant.
  • Sommige Nederlandse werkwoorden worden onregelmatig vervoegd in alle combinaties van “persoon” met één “tijd”.
    • De werkwoorden in één deelverzameling worden alleen onregelmatig vervoegd wanneer ze in verleden tijd en/of voltooide tijd worden gezet. De stam van het werkwoord bevat een klinker, die verandert als het werkwoord in verleden tijd wordt gezet. En als het werkwoord in voltooide tijd wordt gezet, wordt er een suffix -en aan toegevoegd.
    • De werkwoorden in een andere deelverzameling (hebben, zijn, kunnen, zullen, mogen, willen) worden (ook) onregelmatig vervoegd in andere tijden.
  • Sommige werkwoorden (bijvoorbeeld hebben) worden alleen onregelmatig vervoegd in specifieke “persoon”-“tijd”-combinaties.

Schematisch overzicht

Opmerkingen vooraf

  • In gevallen waarin zowel een regelmatige als een onregelmatige vervoeging voorkomt, staan de regelmatige vormen schuin gedrukt.
  • In de tabel zijn ook sommige veelgebruikte gereduceerde vormen van de persoonlijke voornaamwoorden opgenomen.
  • In de tabel zijn alleen die onregelmatige werkwoorden opgenomen die onregelmatig worden vervoegd naar tijd.
  • Ondanks regelmatige vervoeging van werkwoorden, wordt volgens een spellingsregel het suffix -t alsnog weggelaten onder invloed van de woordvolgorde van de zin waarin het werkwoord staat, als de tweede persoon enkelvoud 'jij' of 'je' achter de persoonsvorm staat. Zie ook: Inversie (taalkunde). Een voorbeeld hiervan:
"Begrijp je dit?" (en niet "Begrijpt je dit?"). Let wel: bij de tweede persoon 'u' en 'gij' blijft de -t gehandhaafd: "Begrijpt u dit?"
hebben zijn/wezen[4] kunnen zullen mogen willen
persoon

(persoonlijke voornaamwoorden)

tegenw.
tijd
verl.
tijd
tegenw.
tijd
verl.
tijd
tegenw.
tijd
verl.
tijd
tegenw.
tijd
verl.
tijd
tegenw.
tijd
verl.
tijd
tegenw.
tijd
verl.
tijd
Enkelvoud 1ste persoon
("ik")
heb had ben was kan kon zal zou mag mocht wil wilde

wou

2de persoon
("jij", "je")
hebt had bent was kunt

* kan[5]

kon zult

* zal[5]

zou mag mocht wilt

* wil[6]

wilde

wou[7][8]

2de persoon (bij inversie)
("jij", "je")
heb je ben je kun je
* kan je
zul je
* zal je
mag je wil je
2de persoon
("u")[9]
hebt
* heeft
had bent
* is[10]
was kunt
* kan
kon zult[5]
* zal
zou mag mocht wilt
* wil
wilde

wou[7][11]

2de persoon
("gij", "ge")[12]
hebt hadt zijt waart kunt kondt zult zoudt moogt mocht wilt wilde(t)

woudt

3e persoon
("hij", "zij", "ze", "het")
heeft had is was kan kon zal zou mag mocht wil[13][14] wilde

wou

Meervoud ("wij", "we", "jullie", "zij", "ze")[15] hebben hadden zijn waren kunnen konden zullen zouden mogen mochten willen wilden

wouden[16]

tegenwoordig deelwoord hebbend zijnd kunnend zullend[17] mogend willend
voltooid deelwoord gehad geweest gekund (gezuld)[18] gemogen gewild

Noten

  1. Vervoegingsregels
  2. Werkwoorden met een zwakke en een sterke vervoeging (algemeen)
  3. Sterk, zwak, onregelmatig werkwoord
  4. Dit werkwoord heeft twee infinitieven die vrijwel evenveel voorkomen. Wordt de infinitief gebruikt in plaats van een voltooid deelwoord, dan is het wezen, bijvoorbeeld: ik ben daar wezen kijken'.
  5. a b c Taaladvies: Je kan / kunt (wil / wilt; zal / zult)
  6. Onze Taal: Je wil / je wilt
  7. a b Taaladvies: Wilde / wou, wilden / wouen
  8. E-ANS: Willen
  9. Vanouds gebruikt men hier de 3e persoon, dus dezelfde vormen als bij "hij".
  10. U is (...) is archaïsch, maar wel een beleefdheidsvorm in zuidelijk Nederland
  11. De onregelmatige vervoeging van “willen” in de verleden tijd, Ik wou (...) enz., komt tegenwoordig in de schrijftaal minder voor dan voorheen. Vooral het meervoud "wou(d)en geldt nu als zeer informeel.
  12. Zoals te lezen is in de verwijzing bij de bewuste tabelregel, is 2e persoon enkelvoud in de vormen "gij", "ge" archaïsch voor sprekers van de Noordwestelijke, Noordelijk-centrale en Noordoostelijke dialectgroepen van het Nederlands. Deze vormen worden binnen heel Nederland alleen bij het spreken van dialect gebruikt.
  13. Taaladvies: Hij wilt / wil
  14. Onze Taal: Willen: de klant wil / wilt kwaliteit
  15. Voor "gij" en "u" meervoud wordt dezelfde vorm gebruikt als voor het enkelvoud
  16. informeel
  17. Het tegenwoordig deelwoord van dit werkwoord wordt tegenwoordig maar zéér zelden gebruikt.
  18. Het voltooid deelwoord van 'zullen' bestaat slechts in theorie, omdat 'zullen' een hulpwerkwoord is voor de toekomende tijd (de toekomst).
· · Sjabloon bewerken
Nederlands
Spelling:Nederlandse spelling · Nederlandse spellingregels · dt-fout · aardrijkskundige namen · accenttekens · achternamen · afbreken · apostrof · Groene Boekje · hoofdletter · koppelteken · liggend streepje · onjuist spatiegebruik · paarde(n)bloemregel · smurfenregel · Spellingwijzer Onze Taal · trema · tussen-n · tussen-s · alternatieve spelling
Grammatica:Nederlandse grammatica · croma-zin · hete hangijzers · inversie · samentrekking
Zelfstandig naamwoord: geslacht · haar-ziekte · meervoud · samenstelling
Persoonlijk voornaamwoord: du · haar · hem · hen/hun-onderscheid · hij · hun als onderwerp · ik · jij · gij · jou · jullie · men · mij · ons · u · wij · zij
Wederkerend voornaamwoord: zich
Bijvoeglijk naamwoord: buigings-e
Werkwoord: vervoegingen · sterk en onregelmatig · onregelmatig · 't kofschip · voltooid deelwoord · rode en groene werkwoordsvolgorde
Voorzetsels
Modaal partikel
Fonologie:zachte g · Gooise r · klankinventaris · Poldernederlands · Assimilatie (taalkunde)
Variëteit:Standaardnederlands · Nederlands in Nederland · ... in België · ... in Suriname · Verschillen tussen het Nederlands in België, Nederland en Suriname · Nederlandse dialecten (Hollands · Brabants · Vlaams · Zeeuws · bdht-klinkerregel)
Geschiedenis:geschiedenis van het Nederlands · geschiedenis van de Nederlandse spelling · Oudnederlands · Middelnederlands · Vroegnieuwnederlands · Nieuwnederlands